Dzegvi – Batumi
Na een maand in het opvanghuis van Nana Gogochuri zijn we weer op de fiets gestapt, uitgezwaaid door Nana, door oom Avtos, door de tieners Petre en Saba, door Osiko en de buurkinderen. Het was een hartverwarmend afscheid en een hartverwarmende maand om nooit te vergeten.
Ik had ze allemaal wel onder de snelbinders willen vastbinden
Ik mis ze nu al. Ik had er heel erg tegenop gezien om weer weken achter elkaar aan mijn boek te werken, teruggeworpen op mezelf. Maar nu had ik mensen om me heen gehad: Saba en Petre die bijna iedere dag op bezoek kwamen, een klein kind dat de kamer binnen kwam rennen, of oom Avtos met wie ik in de keuken een praatje maakte zonder dat we een woord van elkaars taal begrepen. Ik had ze allemaal wel onder de snelbinders op het voorrek willen vastbinden en ermee naar huis willen fietsen.
Vanuit Dzegvi ging de rit naar Batumi. Een week lang zouden we in tegengestelde richting dezelfde route rijden die we in november ook al hadden afgelegd. Ik keek ernaar uit om weer onderweg te zijn, maar zag er tegenop hetzelfde stuk weer te moeten fietsen. Ik zou niet meer gedreven worden door de verwondering over een nieuw gebied.
Maar de reis over dezelfde weg in tegengestelde richting werd een heel bijzondere, een helletocht met nieuwe indrukken, nieuwe mensen en oude bekenden. Terwijl de sneeuwjacht me in het gezicht striemde, reden we naar Gori terwijl Amma haar lijf tegen me aandrukte om uit de wind te blijven. Ook nu weer reden we langs een gebouw dat in de oorlog van 2008 kapotgeschoten was, en meteen bracht het die andere oorlog in herinnering , hier niet ver vandaan. Iedereen steunt Oekraïne hier, ook omdat ze weten dat Rusland Georgië waarschijnlijk met rust laat zolang Oekraïne standhoudt.
Vlak voor Gori bezochten we de grottenstad Uplistshike, een van de eerste steden in Europa. We werden bijna van de rots af geblazen, maar het uitzicht vanaf de grotten over de besneeuwde Kaukasusbergen was zo geweldig dat het de wind en de kou teniet deed.
Vanuit Uplistshikhe trapte ik hard door naar het pension van Anna, waar ik vier maanden eerder al was geweest. Daar had ik nog een reünie met de lerares Engels uit de shelter en een ontmoeting met de Zuid-Afrikaan Joe. Joe is Covid-zwerver. Hij woonde in China en was net voor twee weken het land uit toen China in 2020 vanwege Covid-19 de grenzen sloot. Al twee jaar lang kan Joe niet terug naar t huis en zijn hond in Sjanghai. Hij moest een nieuwe manier vinden om zijn geld te verdienen, maar was vooral heel verdrietig over zijn hond die hij al twee jaar niet heeft gezien. In afwachting van de opening van China reist hij ondertussen de wereld rond, naar landen waar hij als Zuid-Afrikaan heen mag zonder ingewikkelde visumprocedures: Georgië, de Kosovo, Turkije… Het maakte me er weer bewust van hoe bevoordeeld we als Westeuropeanen zijn: wij kunnen veel meer landen in dan hij zonder inkomensverklaring en zonder bewijs waar we wonen.
Met ons drieën hebben we het veel te laat gemaakt, en zoveel wodka gedronken dat fietsen er de volgende dag niet in zat. Toen ik de dag erna in de sneeuw op pad ging, bedacht ik chagrijnig dat ik de sneeuwloze dag ervoor beter had kunnen besteden. De sneeuwvlokken die neerdwarrelen, werden steeds groter, ze bleven steeds vaker liggen, de weg werd steeds witter, en mijn tempo steeds lager, totdat fietsen echt niet meer ging. Lopend probeerde ik nog de route te verleggen naar de snelweg, maar zelfs lopen lukte niet meer. Gelukkig bood een taxi aan me mee te nemen, en opgelucht zat ik tien minuten daarna in een oude Mercedes met de fiets op het dak. Door de beslagen ramen kon de chauffeur maar net zien wat er op de besneeuwde weg gebeurde, want de sproeivloeistof was bevroren. De Georgische oplossing: met een rietje in de tank met vloeistof blazen om hem op te warmen, onthoud die truc als je vergeten bent in de winter sproeiwater met antivries te kopen.
Amma en ik eindigden middenin de bergen in Surami in een hotel. De ontvangst was hartverwarmend, maar omdat de temperatuur van de hotelkamer daarbij achterbleef, kropen we snel onder de dekens.
Vier maanden geleden versleet ik Natalia nog voor doorgedraaid toen ze zei dat Putin haar land zou binnenvallen
De volgende dag reed ik bij -6 graden weg op hoop van zegen, over het meest bergachtige stuk van de route. Nog even werden we opgehouden door een hond die z’n tanden in de fietstas zette en niet los wilde laten. Een groepje mensen probeerde de hond weg te jagen, maar hij bleef terugkomen. Schreeuwend rende ik achter hem aan om hem voorgoed weg te jagen. Verbaasd keek het groepje mensen toe hoe het enorme beest met de staart tussen de benen wegrende voor een woedende westerling met de lengte van een garnaal die zwaaiend met een stok in een onbekende taal allerlei verwensingen naar zijn hoofd slingerde.
Door een fenomenaal sneeuwlandschap fietste ik verder. Gelukkig bleef de weg sneeuwvrij. Net als op de heenweg werd bij de enorme bouwput nog steeds gewerkt aan de nieuwe Silk Road, en nog steeds door mensen met een zuidaziatisch uiterlijk: uit Nepal en India. Ze waren stomverbaasd dat een wildvreemde Europeaan hen ineens aansprak in het Hindi. Middenin de bergen en in de sneeuw hadden we een heel gezellige fotosessie met ons allen. Ik vond het jammer dat ik mijn Hindi niet beter had bijgehouden. Dan had ik ze niet alleen kunnen vragen waar ze vandaan kwamen en hoe lang ze hier al waren, maar ook wat ze daarvoor hadden gedaan, of ze het hier naar hun zin hadden en of ze OK behandeld werden.
We eindigden in Kutaisi in het huis van Natalia. Daar was ik op de heenweg ook geweest. Natalia was geboren in Loegansk in de Oekraïne, waar al sinds 2014 een oorlog woedt. Zelf woonde ze toen in Moskou. Van daaruit had ze enkele jaren geleden graag naar Loegansk willen terugkeren om de hectiek van de hoofdstad te ontlopen, maar dat kon niet meer vanwege de oorlog. Daarom verhuisde ze naar Georgië, naar het land van haar echtgenoot. Toen ik binnenliep, zat die echtgenoot net in een verhitte discussie met zijn broer terwijl op de tv tanks Mariepoel binnenreden. ‘Sorry, de emoties van de oorlog’, verontschuldigden ze zich toen ik binnenkwam.
Vier maanden geleden zat ik hier aan de keukentafel bij Natalia. Zwaaiend met een pollepel had ze toen aangekondigd dat Putin binnenkort Oekraïne binnen zou vallen. ‘ En daarna Georgië, Moldavië, Polen!’ Ik had haar toen nog voor voor doorgedraaid versleten. Maar vier maanden later zat haar geboorteland middenin een oorlog. Haar land, het land waar haar ouders nog woonden, die niet wilden verhuizen. ‘We zijn sterk’, hoorde ik haar zeggen, maar ik zag ook de blik van twijfel en hoorde haar stem trillen. Op Facebook groepen van expats in Georgië las ik dat de huren in Tbilisi de pan uitrezen, omdat mensen een graantje mee probeerden te pikken van de vluchtelingen die daar onderdak nodig hadden. Gelukkig waren er ook mensen die het belangeloos deden: inmiddels had Nana haar daklozenopvang voor enkele families uit Oekraïne geopend.
Vol zelfvertrouwen reed ik de volgende dag weg uit Kutaisi. De dag ervoor had ik bijna honderd kilometer gereden, dus de komende negentig zouden ook moeten lukken. Maar de laatste twintig kilometer werden loodzwaar, en bij de laatste beklimming kwam ik bijna niet omhoog. Nu merkte ik dat ik vier maanden lang niets aan mijn conditie had gedaan. De weg bleek daar ook nog eens opgebroken. Dat werd weer lopen voor Amma, die trots naast de fiets rende, door de modder en kuilen. Een klein hondje liep nieuwsgierig naar haar toe. Ineens dook een groep honden op hen af, waarvan eentje Amma van achteren in de poten probeerde te happen. Ontzettend kwaad over deze laffe actie greep ik de stok van de fietstas en brieste tegen hem: “Waag het nog één keer hier te komen en ik ram die stok zo hard door je anus naar binnen dat ‘ie er bij je bek weer uit komt!” Als ik over enkele maanden in Nederland ben, moet ik echt weer beschaafd Nederlands leren spreken.. Alle honden taaiden af, behalve het kleine hondje, dat achter Amma aan bleef drentelen. Nu viel het me op dat die ook met haar linkeroog bijna niets meer zag: steeds moest ik ‘Aan de kant!’ roepen om te voorkomen dat ze tegen de fiets aanliep. Maar tot mijn stomme verbazing ging het goed zolang ik tegen haar bleef praten en zij kon horen waar ik was. Wat was ik ontzettend trots op haar. Hoe is dat, om met artrose naast een fiets te lopen die je niet eens kan zien? Het gaf me vleugels in deze modderige kuilenbak, terwijl het ook nog begon te sneeuwen.
Opnieuw kwamen twee honden op de fiets afrennen. Ineens hoorde ik een fel gekef achter me. Uit de sneeuw dook het kleine hondje ineens op om ze weg te jagen. Al die tijd was het met ons meegerend als een beschermengel. Hij bleef met ons meerennen. Iedere keer als een hond op ons afliep, joeg hij ze weg. Toen het asfalt weer begon, haalde ik snel wat lekkers uit mijn zak om hem te bedanken, maar hij was verdwenen in de sneeuw.
Over het asfalt reed ik verder in de sneeuwstorm. De vlokken werden zo groot dat mijn ogen erdoor verstopt raakten. Maar wat was het de moeite waard om door die witte, verlaten bergen te rijden.
Set van een horrorfilm
Helemaal bedekt met sneeuw kwamen Amma en ik aan bij een bouwval. Het had de set van een horrorfilm kunnen zijn. Die set was het hotel dat ik had gereserveerd, het enige hotel waar ik in de wijde omgeving met de hond in mocht. Ik liep de half ingestorte trap op van het gebouw, waarin geen mens te bekennen was. Ineens ging een deur open, waaruit een man kwam die me naar binnen liet. Hij leek maar één doel te hebben: zo snel mogelijk van mij afkomen. Na toegesnauwd te zijn dat ik moest opschieten, dat de hond niet welkom was en dat ik geen natte tassen op de grond mocht zetten, liet hij ons achter en draaide de voordeur achter zich op slot. Nadat ik de vieze en koude kamer nog een beetje gezellig had gemaakt, liep ik snel de kamer uit om te gaan eten. Maar het lukte me niet de sleutel van de slot van de voordeur om te draaien. De eigenaar weigerde te komen toen ik hem belde. Ik raakte in paniek: enkele weken geleden was er al een kleine aardbeving geweest toen ik in de daklozenopvang zat. Bij een serieuze aardbeving of brand zouden we er met geen mogelijkheid uit kunnen.
Toen ik de man zei dat ik de politie zou bellen, zegde hij morrend toe te komen. Na een kwartier stond hij tegen me te schreeuwen dat ik kon vertrekken. Ik kon geen kant op. Het was donker, de volgende sneeuwstorm was weer losgebarsten, en nergens in het dorp was een ander hotel waar ik met een hond terechtkon. Ik weigerde en belde alsnog de politie. Na een flinke uitbrander van de politiecommandant aan de man kon ik gelukkig blijven.
Toen we er de volgende dag vertrokken , wisselden regen, sneeuw en hagel elkaar af. Een harde tegenwind deed er een schepje bovenop. Na drie dagen regen en sneeuw hadden mijn regenkleding en schoenen het begeven, en alle drie paar fietshandschoenen waren doorweekt. De fietstas waar de hond twee dagen geleden zijn tanden in had gezet, bleek een flinke scheur te hebben en was lek. Het slechte weer had één groot voordeel: geen enkele hond was zo gek om buiten te komen. Vanonder het afdak bij benzinestations en bushokjes stonden ze hard naar ons te blaffen.
Met de laatste krachtsinspanning fietste ik het laatste, onbeduidend heuveltje op, die voelde als de Mont Blanc. Over de kustweg langs de Zwarte Zee reden we Batumi in, dat er compleet anders uit zag dan vier maanden ervoor, toen ik in mijn T shirt langs de palmbomen fietste. Na een snelle opwarmbeurt onder de douche troffen we de Zuid-Afrikaan Joe weer, maar dit keer voor een afspraak zonder wodka.
De ochtend erna ben ik naar de haven gelopen om te kijken of de boot naar Bulgarije gaat. Ik moet een stuk van de route overslaan om op tijd in Nederland terug te zijn, want het plan is in juni het boek uit te brengen. Op maandag stappen we daarom op de boot over de Zwarte Zee naar Burgas in Bulgarije. Van daaruit fietsen we eerst naar de Bulgaarse hoofdstad Sofia om nog een week aan het boek te werken. Vandaar gaan we verder: via Macedonië, Albanië en Italië, of via Servië en Hongarije over de Sultans Trail naar Wenen.
Pas in Batumi werd echt duidelijk dat Amma nu ook met haar linkeroog bijna meer zag. Ze liep tegen paaltjes, tegen tafels en stoelen, tegen deuren en muren. Op de stoep werd ze onder de voet gelopen door mensen die ze niet zag aankomen. Ze gleed uit over trappen omdat ze de laatste trede misten, botste tegen stoepranden op. Ze werd angstig en trok aan de riem. Ze wilde geen poot meer verzetten. Ik werd er zelf neerslachtig en schrikkerig van. Twee dagen ervoor had ze nog naast de fiets gelopen, maar hier in de stad wilde ze niet meer vooruit.
Terwijl ze op het strand rondliep, haalde ik het laatste jaar voor ons vertrek naar boven. Ze had vrijwel alles geleerd wat een hond kan leren: wild apporteren, van de glijbaan af glijden, op mijn rug springen, ze kende de namen van al haar vijfentwintig knuffelbeesten, deed de deur dicht en hielp met de administratie door nutteloze papieren in de papiermand te gooien. Ik was tot de conclusie gekomen dat er voor haar en daarmee ook voor mij eigenlijk niets meer te leren viel, terwijl ze waarschijnlijk nog een flink aantal jaar te gaan had.
Nu moest ik ineens leren een blinde hond alles te vertellen wat op haar pad kwam, en zij moest leren daarop te vertrouwen en erop te navigeren: de stoep op, de stoep af, de trap op, eind van de trap, en het verschil tussen links en rechts. Er lag een mooie, nieuwe uitdaging voor ons beide. Zingend liep ik de boulevard af naar huis, zodat Amma me kon horen en wist waar ik was. Voorzichtig ging haar staart weer omhoog.