Kreta, Flitsbezoek Athene, Chios en eindelijk vasteland

Met horten en stoten zijn we op gang gekomen. Door de hittegolf, verbrande pootjes en een storm hebben we vier extra rustdagen in moeten lassen.

Op 2 augustus zijn we begonnen met fietsen. De dag ervoor had Amma op weg naar Tsóutsouros op het hete asfalt boven de 70°C haar voetzolen verbrand, omdat ik vergeten was haar schoenen aan te trekken. Op de steile stukken kon ze daarom niet meer naast de fiets lopen. Vloekend heb ik mijn straf ondergaan voor mijn nalatigheid en de fiets lopend 400 meter omhoog geduwd terwijl mevrouw heerlijk lag te snurken onder de overkapping.

Amma ligt te snurken onder de overkapping

Langs de bananenplantages zijn we verder gereden en kwamen er laatste 30 km op weg naar Ierapetra in een geweldige storm terecht. Moe na de reis van Nederland naar Kreta hebben we daarna eerst drie dagen rust gehouden op de camping in Ierapetra, gewacht totdat de temperatuur iets omlaag ging, de storm ging liggen en Amma’s poten waren genezen. Daarna ben ik verder gereden naar Xerokampos, waar we wild gekampeerd hebben in een soort lavalandschap aan het eind van de wereld.

Wildkamperen in Xerokampos

In de bergen op weg naar Sitia stormde het de volgende dag zo hard dat het voorwiel een stukje omhoog kwam. Terwijl ik de fiets al in de vangrail zag liggen en onszelf een flink aantal meters eronder, was het enige dat ik nog kon denken: ‘Eus, hier kun je alleen maar ontzettend veel spijt van krijgen’. Ik heb de fiets omgedraaid, of eigenlijk had de wind dat al gedaan. We zijn teruggereden naar Xerokampos. Noodgedwongen hebben we daar 3 dagen lang moeten wachten totdat de storm ging liggen, maar er zijn vervelender plekken om te moeten blijven. We hebben welness in de zee met klei gedaan en het super gezellig gehad met Frans-Italiaans gezelschap. Daarna zijn we verder gaat gereden naar Sitia op Oost Kreta. Daar hebben we heerlijk aan het strand geslapen. In Nederland zie je de zon nooit in het oosten achter de zee opkomen, maar hier wel, en dat is heel bijzonder.

Kleibad in Xerokampos

In een week tijd volgden daarna \\\\drie boottochten . Eerst van Kreta naar Athene. Ik vond het jammer om Kreta de rug toe te draaien. Het fietsen was er superzwaar en waanzinnig heet, maar heel mooi. Op de boot naar Athene installeerden we onszelf aan dek voor een lekker nachtje slapen, totdat Amma me middenin de nacht wakker maakte, omdat ze bang was. De wind had de stoelen aan deck in projectielen veranderd die alle kanten op vlogen.

‘s Middags kwamen we aan in Athene, waar de ergste hitte inmiddels voorbij was, en de meeste bosbranden geblust. Het oorspronkelijke plan was om vanaf Athene naar Thessaloniki te rijden via het eiland Evvia. Maar eenvijfde van het eiland lag nu in de as, en ten noorden van Athene was de brand nog niet helemaal onder controle. Daarom zou ik met de boot naar Chios gaan, om te kijken of ik daar de boot naar Turkije kon nemen. In Athene moest ik een dagje wachten op de boot, en hadden we een onverwachte reünie met Alexander. Die hadden we vorig jaar in Stoupa ontmoet, toen Amma ziek was.

Op de fiets door Athene

Een berichtje aan hem of hij zin had samen een kop koffie te drinken eindigde in een logeerpartij. Op de fiets zijn we dwars door Athene naar hem toe gefietst, gelukkig tijdens de siësta. Ik was al gewend dat mensen op Kreta ineens toeterden om te zwaaien of ‘Welkom’ te roepen. In een grote stad als Athene rekende ik niet op zoveel belangstelling. Maar ook hier is een fietser met een kleine skylos (hond) achterop onder een afdakje een ongewone verschijning. Toen ik bij een groentewinkel afstapte om fruit te kopen, werd ik ineens aangeschoten door een Griekse fietser. Deze schat vond het zo leuk dat we hier kwamen fietsen dat ik het fruit van hem kreeg.

Reünie met Alexander

We hadden een geweldig weerzien met Alexander in een oude Escape Room die hij tot fotostudio en appartement had omgebouwd. Met hem en een vriend hebben we tot diep in de nacht aan het bier gezeten. ‘Je moét je boodschap naar buiten brengen!’ drukte hij me op het hart. In Griekenland heeft de kerk nog een stevige vinger in de pap. De schuld van de bosbranden en alle andere natuurrampen zijn de toorn van God, die is neergedaald over dit continent toen hij zag hoe homo’s, transpersonen en allerlei andere afvalligen er steeds vastere voet aan de grond kregen.

Zijn vriend heeft me ervoor behoed om in Grieks gezelschap nog vaker te zeggen dat ik naar Istanbul ga, want voor Grieken is het nog steeds Konstantinopouli. Alexander heeft me de volgende ochtend verrijkt met enkele smeuïge verhalen over de Griekse politiek, en ik vond het verschrikkelijk jammer dat we daarna alweer weg moesten.

De boottocht begonnen we on Athene met een vol deck. Daarna werd het bij windkracht 9 een afvalrace, waarin zelfs de heftigste diehards en ergste kettingrokers een voor een afhaakten en naar binnen gingen. Omdat ik met de hond niet naar binnen mocht, bleven Amma en ik alleen over op het deck, waar we noodgedwongen als enigen het opgezweepte water trotseerden.

Kamperen bij de haven van Mesta op het strand

Het was al donker toen we in het haventje Mesta op Chios aankwamen. Omdat daar geen hotels zijn, sliepen we op het strand. De zon was onze wekker, de zee ons bad en een steen onze ontbijttafel. We reden naar de andere kant van het eiland. Ik had een oproep gezien voor een vrijwilligersfunctie bij een organisatie die vluchtelingen op Chios hielp. Daar zou ik een paar dagen komen werken om te kijken of het beviel. Ondertussen kon ik ook uitzoeken of er alweer een veerboot naar Turkije ging. Als die niet ging, zou ik doorreizen naar Kavála in Noord Griekenland en via Bulgarije naar Istanbul rijden. Uiteindelijk werd het geen van tweeën iets: bij de vrijwilligersorganisatie bleken ze ineens geen tijd te hebben me in te werken, en de veerboot naar Turkije ging nog steeds niet. Covid-19 was het excuus, maar alle Grieken zijn het erover eens dat de vluchtelingencrisis en de spanningen tussen de twee buurlanden de echte redenen zijn. Ik had dus niets meer te zoeken op Chios. Erg aardig vond ik de mensen op het eiland ook niet. Ik proefde een algemeen wantrouwen naar buitenlanders. Een Poolse serveerster op het terras bevestigde dat: ‘Toen de grenzen weer opengingen, zijn de besmettingen door de toeristen weer enorm opgelopen’. Snel kocht ik een kaartje voor de boot naar Kavála. Na drie nachten op de harde grond van de boot en het strand nestelden we ons de laatste avond voor het vertrek uit Chios in een heerlijk appartement, dat voelde als een warm bad. Het werd gerund door een heel lieve, excentrieke eigenaar, die wel leek weggelopen uit een Amerikaanse sitcom uit de jaren ‘80. Ze deed me nog het meest denken aan Doris uit Cheers. Wat heerlijk als je weer iets hebt wat je dagenlang hebt moeten missen: een spiegel, een wc en een kastje waar je niet een steen op je spullen niet hoeft te leggen omdat ze anders de zee in kunnen waaien!

Appartement in een oude boerderij

Pas nadat ik de eigenaar had beloofd dat ik goed voor mezelf en de hond zou zorgen konden we de volgende dag vertrekken en stapten op de boot naar het vasteland. Aan de nummerborden van de wachtende auto’s voor de boot kon ik zien dat ik de enige buitenlander was. Ik was ook de enige die zijn vaccinatiebewijs moest laten zien. Ook wel eens goed om als witte Westeuropeaan te ervaren hoe discriminatie werkt.

Amma lijkt ook klaar met Chios

Ook dit keer werden we middenin de nacht op de boot wakker, maar nu gewoon door de wekker omdat we om half zes van boord moesten. Toen ik het vasteland zag, voelde ik ineens rust en blijdschap. We waren al twee weken onderweg, maar door alle gedwongen rustdagen en boottochten had ik nog niet langer dan een hele dag achter elkaar gefietst. Ik werd er onrustig van. Ik miste het ritme van vroeg opstaan, tent inpakken, fietsen, afzien, eten-eten-eten, smerig aankomen op de camping, tent opzetten, douchen, koken en naar bed. Nu pas heb ik het gevoel dat het echt gaat beginnen.

Romeins aquaduct in Kavála

Nog steeds gaan we in dezelfde richting als op Kreta: naar het Oosten. Maar het is nu anders. Geen toeristische dorpen, geen witgepleisterde huizen, geen Griekse kerkjes met blauwe koepels op een rots. Hier zijn geen rotsen, ik lijk in een Griekse polder terecht te zijn gekomen, met Griekse kerkjes en moskeeën. Op de borden bij de restaurants staat niet alleen meer Grieks en Engels, maar ook Bulgaars en Turks. We rijden voorbij Xanthi, dat voor de helft moslim is. Tot ruim een eeuw geleden hoorde dit stuk nog bij Bulgarije. En daarvoor bij Turkije. En daarvoor bij Griekenland. Als ik Grieken of Bulgaren vraag naar alle geloven en culturen, halen ze hun schouders op: ‘Het maakt mij niks uit, we wonen allemaal door elkaar’. Vlak voor Xanthi zie ik ineens een groepje van zes mannen lopen. Ze begroeten me uitgelaten, en ik stap even af. Het zijn Afghanen, en ze zijn onderweg naar een meer waarvan ik de naam niet versta. Ze zijn vrolijk, maar als je ze ziet, vraag je je af waarom. Behalve hun kleren hebben ze niets bij zich,ls zelfs geen plastic tasje. Waarschijnlijk heeft de Griekse politie ze bij eerdere pushbacks alles afgepakt. Ze hebben geluk: allemaal dragen ze nog schoenen. De man die achteraan loopt, heeft geen handen meer. De man voor hem mist een oog. Zijn overgebleven oog wordt als een magneet naar de telefoon op mijn stuurtas getrokken. Ik weerhoud me er net op tijd van om mijn hand erop te leggen. Wat zou hij die goed kunnen gebruiken. Als ik weer verder rijd, voel ik me een loser. Regelmatig hebben volslagen vreemden me in Bosnië, Albanië en Nederland hun telefoonnummer gegeven. Ik moest ze bellen als er iets was of als ik iets nodig had. Als ik dat hen zou aanbieden, zouden ze er zeker gebruik van maken. Dan zou ik niet eens meer verder kunnen. En dus laat ik het zo. Ik draai om en roep de mannen weer. Ik zie enkele van hen in elkaar krimpen, en ze lopen door alsof ze niets horen. Ik haal ze in en geef een van hen het tasje met perziken dat ik heb gekregen van een fruithandelaar. Hij pakt het aan, bedankt me en loopt verder.

Amma genet van haar nest

Ik rijd ook verder. We stoppen bij een camping aan de zee, waar het heerlijk koel is. Er staan bijna alleen maar Bulgaarse families. Als ik in hun land straks op net zoveel vriendelijkheid kan rekenen, ga ik het prima naar mijn zin hebben. Helaas is de camping een vieze smeerboel. Op de WC springen kikkers rond, de WC’s zijn smerig, en uit de gaspitten in de keuken komt een steekvlam. Als Amma de volgende ochtend ook nog begint over te geven van eten of vuilnis dat ergens op de camping rondslingert, besluit ik verder te rijden. In een week tijd heb ik maar twee keer kunnen douchen. Mijn verwende westerse lijf wil nu even geen gezeik met een hond die voortdurend in het zwerfafval staat rond te neuzen en ik wil nog even de luxe van schoon en werkend sanitair. Ik rijd door naar de volgende camping in Fanari, waar ik tussen net zulke leuke Bulgaren zit, maar dan op een iets schonere plek.

M’n finest hour onderweg: ontbijt met koffie en pannenkoeken voor de tent

Na twee dagen niksdoen, douchen, zwemmen, kleren wassen en een uitgebreid ontbijt met koffie en pannenkoeken zijn we heerlijk bijgekomen. Klaar om naar Bulgarije te gaan.