Na twee heerlijke rustdagen reden we Bulgarije uit. We reden door nog armere dorpen met vervallen huizen. Bij Svilengrad waren mensen op een terrein vol vuilnis hutten aan het bouwen van rondslingerend afval.
We moesten weer een klein stukje door Griekenland om Turkije in te gaan. Drie jaar lang hadden we door Griekenland gereisd. De laatste kilometers voor de grens bedacht ik dat ik het land zou het missen, maar niet de halstarrigheid, de ontelbare hoeveelheid bordjes met alle dingen die moeten en niet mogen en de pietluttigheid over de kleinste dingen. Net op de Turkse grens kregen we daar bij de grensovergang van Kastanies nog een fijn staartje daarvan mee. Enkele kilometers voor de grens werd ik al aangehouden door een politieman die kwam vragen wat ik hier kwam doen en waar ik vandaan kwam. Toen ik zei dat ik uit Nederland kwam, mocht ik verder. Bij de grensovergang mochten we van de Griekse douane de grens niet over. Alleen gemotoriseerd verkeer mocht erin, en met de hond mocht ik er helemaal niet in. Niets hielp: zeggen dat ik een hondenpaspoort met alle inentingen en verklaringen had, vragen waarom fietsers een week geleden wel deze grensovergang mochten nemen. Bijna waren we in Istanbul, en nu konden we het land niet in. Ik broedde op een plan B in een Airbnb, bij een gepensioneerde douanier nog wel. Die zei dat niet de fiets, maar de hond het probleem was. Het kwam door de verschrikkelijk strenge controles. Die waren er gekomen nadat honderden vluchtelingen twee jaar geleden in een grote optocht lopend naar de grens waren gekomen. Voor de Griekse douane werd het werk onmogelijk: ‘Het ging niet alleen om de mensen die hier de grens over wilden, iedereen zag zijn kans om in de chaos zijn zaken te regelen: wapenhandelaren, drughandel, alle criminaliteit die je maar kunt bedenken’. ‘Het was hier een gekkenhuis’, zei hij, ‘met cameraploegen, douaniers van de Europese grensbewaking Frontex en regeringsmensen’. De grens werd hermetisch gesloten, en staat op een kiertje open. Niet voor honden dus.
De volgende dag bedacht ik een plan met de informatie die de mensen van de Sultans Trail me hadden gestuurd. Ik moest sowieso terugfietsen naar Bulgarije om vandaaruit naar Turkije te gaan. Daar mochten geen voetgangers overheen, maar wat ze met fietsers deden, was niet duidelijk. Plan B was met Amma en de fiets op de trein naar Turkije, plan C was de bus, plan D was de taxi, plan E was toch maar proberen op de fiets de grens over te steken en plan F was een Bulgaarse grensovergang 100 kilometer verderop. Plan B, C en D vielen af: de treinen en bussen waren stilgelegd vanwege Covid 19, en taxis mochten de grens niet over.
Met de moed der wanhoop en loodzware benen van het fietsen begon ik die avond aan de laatste kilometer naar de Turks-Bulgaarse grens, waar de sluiting van de grenzen zijn tol lijkt te eisen: hoe dichter ik bij de grens kwam, hoe meer dichtgetimmerde winkels ik zag, families die op straat zaten, en een vrouw die met haar kinderen stond te bedelen. De laatste kilometers voor de grens waren een vesting waar het krioelde van politiewagens en douaniers. Ik vroeg de weg naar een Duitse politie-eenheid die stond te patrouilleren. Korzelig wees de douanier me de weg. Pottenkijkers zoals ik leken ze hier liever niet te hebben. Bij een parkeerplaats achter hoge, stalen hekken vroeg ik weer de weg, aan een jongen van twintig in een uniform. Nerveus antwoordde die dat hij even zou navragen of een fiets er wel overheen mocht, en hij pakte zijn portofoon. Daar had ik geen goed gevoel over, en snel fietste ik verder terwijl hij achter me aan rende en riep dat ik verkeerd ging. Door een wirwar van vrachtwagens liep ik vast en kwam weer terecht bij dezelfde jongen. Ik begon chagrijnig te worden, en dat werkte: de jongen wilde vooral geen trammelant en liep snel voor me uit om me de weg te wijzen.
Ik zag de grenspost honderd meter voor me liggen. Nadat de jongen weer was teruggekeerd, ging ik met de fiets even achter een vrachtwagen staan. Ik legde mijn hand op Ammas hoofd: Amma, je moet me helpen en heel lief zijn. Ik hoop dat het dan goed komt. Ik liet haar plat liggen in het mandje en hield haar en mijn paspoort bij de hand. Maar Amma voelde de spanning en ging steeds rechtop zitten. Ik kon nog net een plekje uit het zicht van alle Frontex politie achter het hek vinden en siste haar toe: ‘Door jou hebben we dit gezeik allemaal. Als je niet luistert, mag je niet Turkije in, en dan laat ik je achter in Bulgarije!’ siste ik. De schandalige vorm van intimidatie werkte. Terwijl ze bewegingsloos in het mandje achterop de fiets lag, reed ik zachtjes naar de douanepost, terwijl ik haar geruststellend zei dat ze plat moest blijven. We passeerden de paspoortcontrole. Die van Amma hoefden ze niet te zien. Voor me stonden auto’s die helemaal werden doorzocht op illegale passagiers en verboden spullen. Een douanier stond driftig te zwaaien dat ik mocht doorrijden. We waren in Turkije.
In het donker trapte ik de fiets over de snelweg verder. Langs ons raasden vrachtwagens zo hard voorbij dat ik het stuur maar net recht kon houden. Het maakte me niks uit. Voor mij voelde dit als een prachtige Zwitserse bergweg. Ineens zag ik in de verte een auto met zwaailichten stoppen, en aan de overkant nog een. Vlak voordat ik de auto inhaalde, reed die weg. Uit de struiken naast de snelweg kwam ineens een groepje mensen, die snel in het schemerduister het veld overstaken, in de richting van de grens. De zon was ondergegaan. Het kat-en-muisspel van de douane met de vluchtelingen, gelukzoekers en smokkelbendes was begonnen. Ik moest hier niet meer te lang blijven en reed verder naar de stad Edirne. Ik besefte dat mijn reis van de afgelopen twee dagen kinderspel was geweest in vergelijking tot de pogingen die vluchtelingen wekenlang of zelfs maandenlang deden om de grens over te komen. Mijn spullen waren niet afgepakt, ik had het dak van een tent boven mijn hoofd en kon over een jaar altijd weer terug naar huis.
Dwe volgende dag hebben we wat rondgehangen in Edirne. Op straat werd Amma uitgebreid gefotografeerd door een journalist van een plaatselijke krant, die vroeg of we op zijn kantoor een interview wilden doen. Daarna zijn we naar een dorp twintig kilometer verderop gefietst, waar we heerlijk geslapen hebben in het schoolgebouwtje. De Turkse gastvrijheid is echt onvoorstelbaar.
De wekker om half zes zetten is hier niet nodig, iedere ochtend worden we wakker gezongen door de omroeper van de moskee. Bij het ontbijt keken we uit op de melkfabriek, waar de dorpelingen hun koeien naartoe brachten.
We zijn naar het stadje Kirklareli gereden, wat best pittig was. Ik merkte dat ik gesloopt was door de bizarre grensoversteek en alle nieuwe indrukken. Turkije is echt een fantastisch land. De mensen zijn super gastvrij, ik heb mijn eerste woorden Turks al geleerd, en Amma snuift dolgelukkig alle nieuwe geuren. Als een dolle stier heb ik me erin gestort, maar er zijn zoveel dingen nieuw dat ik helemaal op was, en Amma ook. We hebben even twee rustdagen in een hotel gedaan. Morgen beginnen we aan de laatste 250 kilometer naar Istanbul.