Sofia – Belgrado
Op 5 april reden we uit Sofia weg. Vlak voordat we Servische de grens over gingen, renden ineens twee mannen de tuin uit om ons goedendag te zeggen. Eentje ging weer naar zijn huis en keerde terug met een lammetje in zijn armen, waarmee hij op de foto wilde. Ondertussen vroeg de ander me waar ik woonde, waarna hij alle spelers van het voetbalteam van PEC Zwolle wist op te noemen…
Met Amma onder het kleed reed ik Servië binnen. Ik verwachtte een zwaar bewaakte grensovergang met bagagecontrole, maar de douane was de moeilijkste niet, en leek vooral geïnteresseerd in de reis die ik had afgelegd. De volgende ochtend kwam ik een van de douaniers weer tegen in het hotel in de grensplaats Dimitrovgrad. Het was een Fransman die voor de Europese grenspolitie Frontex werkte. Ik had hem er aan het ontbijt graag meer over willen vragen, maar werd in beslag genomen door de Servische simkaart die ik had gekocht. Ik kreeg hem niet aan de praat, ook niet toen een heel lieve hotelmedewerker me hielp. ‘Wie verzint dit systeem?’ zuchtte ik moedeloos. ‘Onze regering!’ riep hij nijdig. De vriendelijke glimlach was van zijn gezicht verdwenen. Dit zat heel diep. De afgelopen week waren er verkiezingen geweest, en de zittende regering had die gewonnen. Vooral de jongeren leken daar niet blij mee, waaronder de hotelmedewerker.
Nadat ik de telefoon bij een telefoonwinkel in de stad Pirot eindelijk had voorzien van een simkaart die wél werkte, werd het tijd om eens goed rond te kijken. Vijfendertig jaar geleden was ik voor het laatst in Servië geweest, toen het nog onderdeel was van Joegoslavië. In de tussentijd was er een hoop gebeurd: het land had had afscheid genomen van zijn socialistische verleden en enkele oorlogen achter de rug. ‘Ik hoop dat je ons land leuk vindt, we staan niet zo goed bekend in het buitenland,’ zei de medewerker van de telefoonwinkel. Ik stelde haar gerust en zei haar dat ik het land prachtig vond. En dat was ook zo. Toen ik op de middelbare school zat, waren we in de jaren ‘80 met het gezin op weg naar Griekenland meestal zo snel mogelijk door Servië heen gereden. Terwijl ik naar de bergen keek, was ik altijd benieuwd geweest wat daar achter lag en had me voorgenomen om er weer terug te keren.
Servië heeft weinig campings, maar je kunt er geweldig wildkamperen. We sliepen op een verlaten kampeerplek met alleen een poepdoos achter een bijenmiljoenenstad, en overnachtten de nacht erna in de stad Niš.
Over de heuvels reden we richting Krusevač. Vijf kilometer voor de stad vroeg ik een boer of ik in zijn weiland mocht staan. Niks kamperen, hij trok me mee naar de kelder waarin hij puppy’s fokte. Daar klapte hij een bed uit en begon driftig schoon te maken. Toen ik met de fietstassen en Amma in de kelder terugkeerde, stonden er een bench voor Amma en een opgemaakt bed klaar, en een biertje op tafel. Even later kwam de man met avondeten aanzetten. Zelf sprak hij gebrekkig Engels, maar daar had hij wat op gevonden: een half uur later schoof zijn vriend Sasha aan, die perfect Engels en Duits sprak. We hadden een heel gezellige avond, en dik tevreden kroop ik onder de wol, en Amma in de bench. Net toen ik me de volgende dag stond af te vragen of ik niet iets voor hem moest achterlaten, drukte hij me bij het afscheid een biljet in de hand: ‘Koop daar maar wat lekkers voor.’ Ik gebruikte het die avond voor de overnachting in Jagodina, omdat het flink zou gaan regenen.
Helemaal blij zag ik de volgende dag dat de wind de regenwolken had weggeblazen. Maar die blijheid werd flink getemperd door de keiharde tegenwind van die dag, en even dacht ik aan afstappen toen we weer bijna van de weg werden geblazen. Het fietsen werd er niet makkelijker op toen een beschonken man naast ons kwam rijden. Hij stond erop dat hij me zou trakteren op een diner. Maar ik had niet heel veel zin in beschonken gezelschap, bedankte hem voor het aanbod en reed verder. Maar de man gaf niet op en bleef naast ons rijden. Terwijl ik de slingerende auto ontweek die steeds gevaarlijk dicht in de buurt kwam, probeerde ik een exit-strategie te bedenken. De man zei dat hij vier kilometer verder op ons zou wachten, maar gelukkig hielp de route ons een handje door af te buigen in een andere richting. We kregen opnieuw gezelschap, nu van twee honden die naast de fiets liepen, en soms levensgevaarlijk ervoor. Ik noemde ze Peppi en Kokki. IJverig joegen ze alles weg wat bij ons in de buurt kwam: andere honden, auto’s en vogels.
Vlak voor het dorp Selevač vond ik de slaapplaats waar ik altijd van had gedroomd: een klein, knus verlaten schuurtje met een prachtig uitzicht over de heuvels, middenin een weiland. Terwijl Peppi en Kokki de wacht hielden en de wind buiten tekeer ging, veegde ik de ganzenpoep van de vloer en de veren van de muren, en maakte er een knus hokje van voor ons twee.
Toen we de volgende dag wakker werden, was Peppi vertrokken, maar Kokki was er nog steeds. De eerste vijf kilometer rende hij naast de fiets mee, op weg naar Belgrado, maar in het eerstvolgende dorp had hij andere belangrijke zaken die zijn aandacht vroegen, en hij verliet ons. Helemaal afgepeigerd en koud kwamen we in Belgrado aan, na een week fietsen. Daar hadden we een heerlijk warm onthaal bij ons Warm Showers logeeradres van de Taiwanese Yingit. Die was enkele jaren geleden helemaal op de fiets van Taiwan door Centraal Azië naar Rusland gefietst. Het was ontzettend leuk om de ervaringen met iemand te delen die ongeveer hetzelfde heeft gedaan als ik. Behalve met Yingit delen we het appartement ook met het 57-jarige partybeest en cultuurverslinder Eugen uit Wenen. Ook Yingit is niet vies van een feestje, en in dit gezelschap voel ik me een beetje een saaie pummel die met de hond aan zijn voeten aan zijn reisblog zit te tikken.
Belgrado is geen heel mooie stad: in de Tweede Wereldoorlog heeft de Duitse Luftwaffe de stad platgebombardeerd, en in 1999 kwamen de NAVO bommenwerpers daar in de Kosovo oorlog nog een keer overheen. Maar de stad is wel heel sfeervol, de mensen zijn vriendelijk en het is er super gezellig.
Amma en ik begint inmiddels beide een manier te vinden om met haar blindheid om te gaan: ik weet nu hoe ik haar moet waarschuwen als ze de trap af moet, als ze erop moet, en hoe ik haar moet inhouden omdat ze anders haar hoofd stoot. Bij Amma is de ergste paniek voorbij, en ze begint te leren dat het goed gaat als ze mij vertrouwt. ‘Grote kans dat je de enige persoon ter wereld bent die met een blinde hond rondfietst,’ had de Zuidafrikaan Joe me bij ons afscheid in Batumi gezegd. Ik ben daar trots op, maar ik vind het soms ook pijnlijk om te zien hoe Amma niks meer doet met de spelletjes die ze voorheen geweldig vond: een bal apporteren, hoog in de lucht naar de blaadjes, zand of waterdruppels springen die ik voor haar opgooide. Soms vraag ik me af of Amma iets meekrijgt van de reis die we maken, maar daar lijkt Amma zelf redelijk duidelijk over: als ik het regenscherm van haar zitje achterop dichtmaak, steekt ze driftig haar neus langs het scherm naar buiten: waarschijnlijk ziet ze niets meer van de omgeving, maar blijkbaar valt er nog een hoop te ruiken. Als ik haar ‘s morgens in de kamer achterlaat om de tassen op de fiets te zetten, klinkt de bekende jammerklacht weer omdat mevrouw mee wil. Bij het fietsen drukt ze haar kop zo hard tegen mijn rug dat ze me bijna van het zadel af duwt. Nu ze me niet meer kan zien, wil ze me voelen.
Op 16 april stappen we weer op de fiets voor de laatste 150 kilometer door Servië. Om daarna Kroatië in te mogen, moet ik een Covid-vaccinatiebewijs laten zien van maximaal negen maanden oud uit de EU. Die negen maanden zijn nu verstreken. Omdat ik de derde vaccinatie buiten de EU in Georgië heb gehaald, weet ik niet of ik daar Kroatië mee in mag, en ik heb geen zin in een PCR-test. Het kan zijn dat we daarom Kroatië overslaan en direct Hongarije binnenrijden, op weg naar Budapest. Nog 2700 kilometer te gaan in twee maanden tijd.