
Samen met Amma zit ik op een van de terrassen tegenover de haven van Igoumenitsa, waar we vorig jaar geëindigd zijn. Toen zat het hier nog vol, maar nu is er geen mens te bekennen. Er zitten alleen twee zestigers. De een heeft een hanenkam, de ander een flink aantal borrels achter de kiezen.
“Your hair rocks man.” Ik wijs naar de hanenkam. Hij neemt het compliment zwijgend in ontvangst.
“Where are you from?”, vraagt hij me.
“From the Netherlands.”
Zijn beschonken maat mengt zich in het gesprek: “What are you bringing here?”
“Just myself.” De hanenkam knikt goedkeurend.
“What else?” vraagt zijn vriend.
“Just myself, this dog and the bike.”
Ik snap de vraag wel. Ik breng een handjevol euro’s mee, die de kwakkelende Griekse economie hard nodig heeft na de kredietcrisis en de lockdown. Maar misschien is COVID-19 ook met me meegereisd het land in.
Vreemde stilte
We stappen op de fiets. Een maand lang zal de stilte ons belangrijkste gezelschap zijn. De eerste vier dagen rijden we door de bergen van Epirus, zonder één buitenlander zien. De eerste toeristische trekpleister die we tegenkomen, is het eiland Lefkas aan de westkust. Er hangt een vreemde stilte. Alles is klaargezet: de terrassen, de rekken met souvenirs in de winkels, de uithangborden. Op het normaal stampvolle, centrale plein zijn bijna alle tafels voor de cafés en restaurants leeg. Want doordat de cruiseschepen niet varen, blijven de meeste toeristen weg.
De centrale winkelstraat van het plaatsje Lefkada zou vol mensen moeten zijn, maar nu ben ik de enige gast op een feest waarvan iedereen wegblijft. Ik vind het zo pijnlijk dat ik uit medelijden bij een toeristenwinkel voor een woekerprijs een stuk vijgenpasta koop en fiets verder, naar de boot naar het volgende eiland: Kefalonia.
Door de afwezigheid van toeristen lijkt het eiland in slaap te zijn gevallen. Na twee dagen rust beginnen we daar helemaal opgeladen aan de rit over het eiland naar de haven van Poros. Corona lijkt hier ver weg. De enige die hier voortdurend met luchtwegklachten aan de beademing ligt, is mijn fietsband. Na anderhalve week is de bandenlijm op. Als ik de voorraad aanvul bij de fietsenmaker in Argostoli, ontmoet ik de Amerikaan Keith en de Hongaarse Ilka. Samen lunchen we bij de haven. Ze wonen in Valencia en zijn blij dat ze de rigide, Spaanse lockdown achter zich hebben gelaten. “Omdat ik onder een onderdrukkend, communistisch regime heb geleefd, werd ik heel opstandig van de repressie in Spanje”, vertelt Ilka. Dat juk willen ze niet nog eens in de tweede golf dragen, dus zoeken ze een appartement om hier te overwinteren.
Elleboog en boks
Na de lunch zwoeg ik de berg op. Ineens komt een Fransman op een vouwfiets naast me rijden: de Franse arts Olivier – “Zeg maar Ol.” Terwijl ik hem met moeite bijhoud, peddelt Ol de vouwfiets gezellig kwetterend de steile helling op, alsof het een bruggetje over een Amsterdamse gracht is. Deze man zal nooit happend naar adem overlijden aan COVID-19, want hij lijkt geen lucht nodig te hebben. Bij het vliegveld stopt hij even om een foto te nemen. Na een selfie nemen we afscheid. Ik hou mijn elleboog in de lucht om hem een coronaveilige groet te geven, hij steekt zijn vuist vooruit voor een boks. Frankrijk blijkt een andere begroeting te hebben dan Nederland. We lachen allebei om dit gekke moment.

Die avond neem ik afscheid van de Griekse westkust in een restaurant honderd meter boven de bijna uitgestorven haven van Poros. Ik kijk uit over de lege baai beneden me, die anders vol boten ligt. Achter de bergen waar ik vandaag overheen gefietst ben, voeren Zeus en zijn familie een lichtshow op.: Het spookachtige, flakkerende licht van de bliksem verlicht de haven, waar voorheen de lichtjes van aangemeerde zeilboten en cruiseschepen heen en weer dansten.
Op de kades waar anders plezierjachten aangemeerd liggen, dobberen nu maar een paar boten, donker en verlaten. Even licht de zwarte zee op als de veerboot binnenvaart en aan de kade enkele auto’s uitbraakt. Ik ben de enige supporter in een stadion zonder publiek.

De volgende dag steken we over naar de Peloponnesos, het schiereiland in Zuid-Griekenland. Op 8 augustus bereiken we de opgravingen van Olympia. Precies vandaag zouden in Tokio de Olympische Spelen worden afgesloten, maar die zijn niet doorgegaan. Nu rijden we langs de oude olympische stad over een bijna lege parkeerplaats.
Een week later wordt Amma ziek. Terwijl ik de dag ervoor op het terras weer eens mijn band stond te plakken, ontsnapte ze aan mijn aandacht en had bij een van de gasten een varkensbot gescoord. Die heeft een flinke voedselvergiftiging en een darmbloeding opgeleverd. Een week lang kunnen we niet verder. Door de afwezigheid van buitenlanders kamperen we in Stoupa tussen voornamelijk Grieken, die ik beter leer kennen nu de buitenlanders zijn weggebleven.

Kartelmessen door het trommelvlies
Ondertussen wordt Amma de vaste knuffelhond van de campinggasten. Corona lijkt er enorm ver weg, totdat de eerste donkere wolken aan de horizon verschijnen. Op een middag begint mijn telefoon oorverdovend te piepen: een alarmbericht van de Griekse overheid dat we moeten oppassen. Dezelfde dag hoor ik dat tussen de Turken en Grieken een conflict is ontstaan over een stukje Egeïsche Zee. Om de Turken te laten weten dat met hen niet te spotten valt, varen Griekse marineschepen voor militaire oefeningen naar Kreta, waar wij juist naartoe gaan.
Zodra Amma beter is, rijden we naar Gythio en stappen daar op de boot. Samen met twee Franse fietsers breng ik onder de brandende zon in de haven een uur achteraan in de rij door, terwijl mensen in uniform bij iedereen de temperatuur opmeten. Blijkbaar bedenken ze niet dat op een fiets geen airco zit, want wij mogen pas als laatste aan boord. Als we eindelijk de boot op kunnen, is de eindconclusie van de meting dat ik geen COVID-19 heb, maar ondertussen ben ik bijna met een zonnesteek ter aarde gestort.

Op Kreta steken we vanuit de noordkust vol appartementen meteen door naar het zuiden. Nadat we de etno-Disneydorpen met bordjes ‘TRADITIONALVILLAGE’ voorbij zijn, belanden we in een andere wereld, met verlaten gehuchten, met mensen die stomverbaasd ‘welkom’ roepen naar de fiets met de hond achterop, met prachtige bergen en de dagelijkse beloning van een duik in de diepblauwe Lybische zee.

Anderhalve week later bereiken we Tsóutsouros. Na de pittigste klim van deze reis kijk ik tevreden uit over de baai boven het dorpje. Ineens stijgt een snel aanzwellend lawaai op uit het oosten. Ik duik in elkaar en trek Amma bij me, die trillend naast de fiets staat. Straaljager na straaljager raast laag over de zee en jaagt de geluidsgolven als kartelmessen door onze trommelvliezen. De Grieken zijn begonnen met militaire oefeningen om de Turken te laten weten dat ze zich gedeisd moeten houden. Drie dagen later zijn we naar huis vertrokken, in de hoop in de winter terug te keren. Maar door de tweede coronagolf is dat niet doorgegaan. Ik weet zelfs niet of het nog zal lukken om voor mijn vijftigste verjaardag Istanboel te bereiken.

Dit artikel is in april 2021 verschenen in tijdschrift De Wereldfietser.